Mes

Ik dacht dat ik me verbeeldde dat de bel ging. Toen ik voor de zekerheid toch maar opendeed, bleek er een man voor de deur te staan. Hij droeg een hoed met een deuk en uit zijn broekzak stak een portemonnee, die met een ketting aan zijn broeksriem vastzat.
“Ik kom uw messen slijpen”, zei hij.
Hij wees met een duim over zijn schouder naar een bestelwagen.
“Ik slijp alles” stond er in rafelige plakletters op.
“Ik heb niets te slijpen” zei ik.
“Niks?” vroeg de man.

Ik keek langs hem naar het huis van de overburen. Mijn overbuurvrouw stond voor het raam. Ze keek mij indringend aan en schudde van nee. Haar paardenstaart zwiepte heen en weer. “Niet doen. Niet doen. Hij neemt je bij de neus”, zoiets las ik daar in.
“Nee” zei ik dus, “Het spijt me meneer.”
Ik wilde de deur dicht doen, maar de man zette een voet op de drempel.
“Maaiers, messen, beitels”, zei hij. “Wat ik slijp, wordt nooit meer bot.”
“Nee. Helaas” zei ik en ik hield om mijn woorden kracht bij te zetten, mijn beide handen voor mijn borst.
De overbuurvrouw zag dat en stak haar duim op.
Maar toen boog de man zich naar mij toe.
“Echt niet?” zei hij zacht en hij keek mij zo intens droevig aan, dat ik zwichtte.
“Een momentje” zei ik. “Misschien een enkel mes.” Ik liep naar binnen, naar mijn werkkamer, waar ik in een la een oud zakmes heb. Het heeft een houten heft en een verweerd blad en je breekt je nagels als het open moet.

“Slijpt u dit dan maar,” zei ik even later, “dat mag dan wel.”
Mijn blik kruiste de blik van de overbuurvrouw. Ze prevelde iets, dat zag ik aan het bewegen van haar lippen: “stomme goedzak, dat je d’r bent”, zoiets zal het zijn geweest. Daarna maakte ze met haar beide handen een schuddend gebaar: “hij schudt je uit, tot er geen cent meer uit je zakken rolt. Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.” Zo duidde ik dat.

De man was in een paar passen met mijn mes bij zijn wagen. De ketting van zijn portemonnee slingerde bij iedere stap. Ik liep timide achter hem aan. Hij opende de laadruimte van zijn auto, waarin een grote zwarte slijpsteen stond. Hij vouwde mijn mes open, zette de slijpsteen aan en legde het lemmet langs de ronddraaiende steen. Gele en blauwe vonken spatte van het staal.
Ik lachte naar mijn overbuurvrouw en stak mijn hand naar haar op. Zij kneep haar ogen dicht.
“Zit wel goed” zei ik bij mezelf. “Gewoon een ouderwetse scharensliep. Interessant.”
Maar ik had een hol gevoel in mijn buik en ik dacht aan een benauwde taxirit, lang geleden, die kort had moeten zijn, maar eindeloos leek, door alle uithoeken van een donkere Slowaakse stad.

Toen mijn mes geslepen was, poetste de man het lemmet op. Hij zette het houten heft uitgebreid in de was, wreef het op en hij liet ook een drup olie vallen in het scharnier. Het heft blonk, het lemmet glansde, de was rook zoet. Ik telde de handelingen die hij had verricht, slijpen, poetsen, oliën en in de was zetten, keek naar mijn overbuurvrouw en begreep dat elke handeling in rekening zou worden gebracht.

“Klaar?” vroeg ik.
De man stroopte een van zijn mouwen op, legde het lemmet plat op zijn behaarde onderarm en schoof het mes langzaam over zijn huid naar boven. Haartjes vielen in het zonlicht naar beneden. Een baan van spierwit vel bleef achter.
“Nu u” zei hij.
Nu haalde ik het mes over mijn onderarm, aarzelend en schraperig en het voelde ook onzinnig omdat ik bijna geen haren op mijn armen heb. De man keek mij spottend aan.
“Kost het?” vroeg ik, toen ik het mes had dichtgeklapt. Hij noemde zijn prijs, het was aan de hoge kant maar ook weer niet zo hoog dat ik er heel naar van werd. Ik lachte naar mijn overbuurvrouw. “Zie je wel, niks aan de hand” fluisterde ik haar toe en ik keek hoe mijn geld in de mans portemonnee verdween en voelde dat er langs mijn arm heel traag een dun straaltje bloed naar beneden liep.

Wil je mijn blog in jouw mail? Druk dan op “Volg” of stuur een mailtje naar martenheijs@gmail.com. Vroeger of later ontvang je dan mijn volgende stukje.