Helmi

Er zaten twee vrouwen op een bankje aan de IJssel, aan het begin van de avond. De een kroelde met twee vingers wat in de vacht van een kleine terriër. De ander was bezig op haar telefoon en veegde over het scherm heen en weer. Ik stond wat opzij van hen, keek naar de uiterwaarden aan de overkant, waar dunne rook uit een vuurtje opsteeg en af en toe keek ik met een schuin oog naar hen.

De één tikte nu venijnig met haar wijsvinger op het scherm van haar telefoon, alsof ze op een telmachine de laatste getallen van een lange berekening aansloeg.
“Thierry moet weer iets weten”, zei ze. “Hij is met het elektrisch bezig en overal steken draden uit de muur, overal ligt gruis. En maar boren.”
“Lekker”, zei haar vriendin.
“Ja, ik dacht, ik smeer hem wel. ‘App jij maar als je klaar bent met die herrie’, heb ik hem gezegd.”
Haar vriendin keek aandachtig hoe ze appte.
“En is hij klaar?”
“Nee hij vraagt waar de stoffer ligt.”

Ze liet haar telefoon even rusten.
“Weet je wie ik op vakantie zag?” vroeg ze.
“Nou?”
“Helmi.”
“Helmi wie?”
“Die dikke van de derde.”
Ze beeldde met haar armen een fors lichaam uit en deinde met haar bovenlijf.
“Dat kind dat altijd de vroege diensten wou?”
“Ja die.”
“En altijd van die buien.”
Ze depte met haar vingertoppen theatraal haar ogen, alsof ze een stroom tranen droogde.
“Dat is ook al jaren terug, ja daar kreeg je dus echt geen hoogte van.”

De ander nam haar hondje op schoot en begon in de vacht in de hals te wroeten.
“Ze was zomaar vertrokken he?”, zei ze toen, “Daar kon nog geen tot ziens vanaf.”
“Nee.”
“En hij woont er nog, daar achter bij de Jumbo.”
“Ja, er is niks veranderd aan dat huis.”
“Best een leuke vent.”
“Ja, ik dacht altijd, wat ziet hij in dat kind.”
“Ze plukte iets uit de vacht van haar hond en gooide het over haar schouder in het gras.”

“Weet je wat ze zeggen, maar dat hoorde ik veel later pas.”
Ze keek schichtig om zich heen en boog zich toen naar haar vriendin en fluisterde iets achter haar hand. Ik wilde wel meeluisteren, maar het was te zacht.
“Wat? Zij? Echt?”, zei de ander. “Dat geloof je toch niet.”
Ze sloeg ontzet haar handen voor haar mond en daarna keken ze allebei voor zich uit, naar de overkant, waar de rook nu dikker werd. En ik probeerde me een voorstelling van dat ongelooflijke te maken, maar het lukte niet.

“Waar zag je haar?” vroeg de vrouw met het hondje. Het wroeten verplaatste zich langzaam in de richting van de staart.
“In Blankenberge, op een zeilbootje, ze stond iets aan de mast te maken. Thierry wilde bootjes kijken en dan gaat hij zeggen wat ze kosten. Dat vindt hij nou leuk. We stonden er met de camper op de haven. Allemaal van die zeilbootjes, al dat geklapper, al die meeuwen, al dat gekrijs. Niks voor mij.”
“Zij op een bootje? Met dat lijf?”
Haar handen beeldden weer dat kolossaal lichaam uit.
“Nee. Niks van dat meer. Die is heel wat afgevallen, maar ik herkende haar gelijk, want ze heeft van die aparte ogen hè. En zij herkende mij ook, dat weet ik zeker. Ik zag haar kijken, maar ze zei niks. Geen groet of zo. Later zei ik tegen Thierry: ‘dat was Helma. Ik weet het zeker.’”
“Helmi.”
“ ‘Zeker een rijke kerel getrouwd’, zei Thierry. ‘Die heeft goed geschoten, beter dan jij.’ Daar moet hij dan zelf om lachen.”
“Ik zei tegen Thierry: ‘weet je wat ze zeggen’ en ik vertel hem dat hele verhaal. ‘Ja’, zei Thierry, ‘Dat zal best. Leer mij de mensen kennen. Ik kijk nergens meer van op.’”
Zij schudde weer ongelovig met haar hoofd.

 

Het hondje werd op de grond gezet en schudde langdurig met zijn lijf. Zij keek even op haar telefoon.Toen ging ze verder.
“De volgende dag dacht ik: ik moet er toch achter komen hoe het zit. Ik maak een praatje en dan vis ik het wel uit. Gewoon rustig vragen. Je wil het toch weten hè. Dus ik weer naar de haven, maar ze was weg. Er lag een ander bootje naast haar plek. Daarop zat een man met een hoedje.
‘Is dat blauwe bootje er niet meer’, vroeg ik? ‘Die is vanmorgen vroeg al uitgevaren’, zei hij. ‘Om een uur of vijf. Dappere dame, zo in haar eentje.’”
“Wat moet je daar nou mee” zei die van het hondje.  “Op het werk een beetje…”
Ze depte weer haar ogen, alsof ze tranen droogde. “En dan in je eentje zeilen op zee.”
“Ja joh, en waaien dat het deed.

Ze keek op haar telefoon.
“Ik ga toch maar eens bij Thierry kijken”, zei ze. “Kijken hoe ver hij is.”
“Als je pech hebt, word je morgen wakker met het gruis in je haar”, zei haar vriendin.
Ze stonden beiden op en ik keek hen na en zag hoe ze moeizaam in de richting van de spoorbrug liepen. Het hondje schommelde traag achter hen aan.

Mijn blog in je mail: wil je mijn blog gewoon in je mail ontvangen? Druk  op ‘volg’ rechtsonder in je beeld of stuur een mailtje naar martenheijs@gmail.com en vanaf dan ontvang je mijn volgende stukje vanzelf.

Advertentie

Zwaaier

Ik liep door de duinen, bij Schoorl, waar ik eigenlijk zelden kom.Het was de koele avond van de eerste koele dag in weken. Er stond een windje, wolken dreven langs de hemel, een paar meeuwen zweefden boven mijn hoofd. Ik was alleen en mompelde wat in mezelf. Van die kleine dingen die een mens bezig kunnen houden. Gedachten die telkens weer de kop op steken, losse flarden die niet bij elkaar horen, maar die samen blijk geven van een bezwaard gemoed.

Toen zwaaide er iemand naar me. Het was een uitbundige groet, maar ik herkende de gestalte niet. Ik keek of er achter mij iemand liep, waarvoor die groet was bestemd, maar achter me lag het lege schelpenpad, stil in de avondzon.  Ik hief aarzelend mijn hand even op.
De gestalte kwam naderbij. Het was een man van een jaar of veertig, grijs en klein van stuk. Hij lachte breed en stak nogmaals enthousiast zijn hand op. Ik lachte terug en knikte voorzichtig.
“Ik geloof dat u zich vergist”, zei ik.
Hij nam me nauwkeurig op en knikte toen bedachtzaam.
“Ik geloof het ook”, zei hij. “Ik dacht werkelijk even dat u Freddy was. U lijkt echt op hem. U heeft precies zo’n postuur.”
Hij beeldde met twee grote handen mijn schouderbreedte uit. Alsof hij me even vast wilde pakken.
“En u heeft ook net zo’n loopje als hij. Kijk zo.” zei hij toen.
Hij deed een paar passen over de breedte van het pad, een tikje theatraal, maar ik zag dat het in alles mijn tred was, zelfs het lichte sleepje in mijn rechtervoet zat er in. Ik schuifelde wat onhandig heen en weer op mijn plaats.
“Zo’n fijne vent die Fred”, zei de man. “Ik dacht echt: wat leuk, wat een verrassing. Dat maakt mijn dag weer goed.”
“Nou ja”, zei ik, “dat spijt me dan. Helaas, ik ben Freddy niet.”
“Kent alle vogels. Alle plantjes”, zei de man. “En altijd een goed verhaal. Wat hij al niet meemaakt zeg.”
“Zozo”, zei ik.
Ik volgde met mijn ogen even een meeuw die voorbijdreef op de wind.
“En een groot zwaaier”, zei de man toen. “Een heel groot zwaaier. Wat die man niet kwijt kan in een enkele groet. Je voelt je gelijk de meest welkome mens op aard.”
“Bijzonder”, zei ik en ik keek even naar mijn handen.
“U bent niet bepaald een groot zwaaier hè”, zei de man.
“Nee?” zei ik “Is dat zo? Vindt u dat?”
“Nee”, antwoordde hij. “Ik dacht net, toen u uw hand op stak: wat is er met Freddy aan de hand, wat zwaait hij raar. Het is meer alsof hij zijn vrouw helpt inparkeren. Zo van ‘nog dertig centimeter tot het muurtje schat’.”
De man stak zijn hand op, ongeveer zoals ik net naar hem had gedaan. Het leek inderdaad een beetje op een stopgebaar.
“Kijk dat was u. En zo zou Fred het doen.”
De man stak zijn hand hoog op en zwaaide met een royale beweging, zijn hand hoog in de lucht.
“Mooi”, zei ik. “Sierlijk wel.”

“Het valt wel enigszins te leren”, zei de man en hij beduidde met een opwaarts knikje van zijn hoofd, dat ik mijn hand op moest steken, wat ik deed.
Hij bestudeerde mijn zwaaien aandachtig
“Nou”, zei hij toen ik stopte. “Het is wat beter dan daarnet. Maar echt uitbundig is het niet. Het is een beetje ramen lappen en u kijkt er ook zo moeilijk bij. Probeer het nog eens. Denk niet te veel aan het zwaaien. Denk aan iemand die u aardig vindt. Dan gaat het beter.”
Ik deed wat hij mij vroeg en luisterde ondertussen naar de branding achter de duinen, voelde de avondzon op mijn wangen en de wind in mijn haar en zwaaide toen, lang, breed en losjes.

“Het lijkt er op”, zei de man tevreden. “Een beetje dan. U bent nog geen Freddy, dat is niet iedereen gegeven, maar toch er zit iets in. Weet u wat we doen, als u verderop op die duintop bent, dan ben ik net op de duintop daar, dan zwaaien we nog een keertje naar elkaar. Als u dan echt uw best doet, heb ik het gevoel dat ik Freddy heb gezien, zeker als ik door mijn oogharen kijk en u heeft een heel klein beetje leren zwaaien. Dan hebben we nog iets aan elkaar” en voordat ik antwoord kon geven, stak de man kordaat zijn hand op en zette hij de pas erin.

Mijn blog in jouw mail: wil je mijn blog in jouw mail? Druk dan op het blokje ‘volg’ rechtsonder in je beeld of stuur een mailtje naar martenheijs@gmail.com. Vroeg of laat ontvang je dan vanzelf mijn volgende stukje.