Hout

Ik kwam haar tegen in een lijnbus door de Hoekse Waard. Zij zat tegenover mij. Ik wilde wel iets zeggen, maar ik wist niet wat. Toen sloeg zij met haar handen op haar bovenbenen. Een wolkje stof steeg op uit het katoen van haar spijkerbroek en een ogenblik later begon ik luid te niezen.
“Stof”, zei ik.
“Zaagsel”, zei zij. “Ik heb de hele dag met makoré gewerkt. Veertig jaar gedroogd, daar krijg je heel fijn zaagsel van.”
Zij werkte op een jachtwerf aan de Dordtse Kil.
“Leuk?” vroeg ik.
Zij zweeg een poosje.
“Ik bouw de interieurs”, zei ze toen. “Miljardairsjachten. Ik werk met het beste hout dat er bestaat.”
Zij somde namen van een reeks exotische bomen op. Het klonk als een gedicht, maar met een treurige ondertoon.
“Noem het” zei ze en ik heb mijn zaag er wel in gezet.” Heel veel mensen vinden het prachtig, maar ik schaam me er alleen maar voor.”

Wij wisselden adressen uit en niet veel later kwamen haar enveloppes. Ze vielen met een mooie zachte plof op de kokosmat. Als ik mijn ogen dicht doe, hoor ik het weer. In de enveloppes zaten stukjes hout en korte briefjes.

“Dit is lichtgebleekt purperhart”, schreef ze eens. “Voor het jacht van een Amerikaan. Hij wil het in de keuken. Behalve de kok is er straks geen mens meer die er nog naar kijkt.”
“Vandaag stuur ik je Braziliaans rozenhout”, schreef ze een andere keer. “Zie je hoe diep die roodgele glans wel is.  Het komt als inlegwerk in een vloertje. Ruik er toch eens aan. Straks dobbert het midden op de oceaan en loopt er een sjeik op blote voeten overheen, met een glas van het één of ander in zijn hand. Een besuikerd kersje op de rand.”

Ik belde haar op.
“Zoek dan toch iets anders”, zei ik.
“Ik zou wel willen, maar het lukt me niet.”
“Waarom niet?”
“Weet niet”, fluisterde ze. “Kan me er niet toe zetten. Zit vast. Snap niet waarom.”

Maar de brieven bleven komen, met zebrano, palissander, tulpen, wengé .
Ik zaagde er poppetjes van, priegelde er kleine versjes op, tekende er een minuscuul landschap op, een zonsopgang boven zee, een eiland met een palmboom.
“Krijgt jouw hout toch nog één nieuw leven” schreef ik.
Af en toe ging ’s avonds laat de telefoon en hoorde ik een heel zacht dankjewel.

Toen bracht de post een lapje zachtgeel vissenleer, met honderden volmaakt ronde schubben in een wervelend patroon.
“Dit spant de kroon” schreef ze. “Dit leer komt van een soort keizersvis, ergens in de Indische oceaan. Of ik er maar een paar panelen mee wilde bekleden.”

Ik wreef het leer op tot het warm werd onder mijn duim. Ik liet de zon er in weerkaatsen en kneep mijn ogen dicht. Ik probeerde de schubben te tellen maar binnen de kortste keren duizelde het mij. Ik wilde er wel iets van maken om terug te sturen, maar ik durfde geen schaar in die schubben te zetten, er geen tekening op te maken, geen letter op te schrijven. Ik legde het in een la. Zo werd het stil.

Ik wachtte op post, nieuwe post van haar. Vergeefs.
Na een poos belde ik haar, maar het telefoonnummer bestond niet meer. Een brief van mij kwam retour.
Het is niet anders, dacht ik na verloop van tijd. Ik leg me er wel bij neer. Ik vergeet het maar.
Maar heel af en toe, als ik over dure jachten lees, zaagsel ruik of als dat vissenleer komt bovendrijven in mijn la, denk ik nog aan haar en op dat soort dagen springt mijn hart op, als ik de post op de mat hoor ploffen en verbaas ik me over de hoop waarmee ik naar de brievenbus ren.

Mijn blogs verschijnen onregelmatig, maar als je (rechtsonder in beeld) op het knopje ‘volg’ drukt of een mailtje stuurt naar martenheijs@gmail.com krijg je elk volgend stukje gewoon in je mail.

5 thoughts on “Hout

Plaats een reactie