Sprongetje

Er zat een meisje op een bankje voor de Waag, precies onder de plek waar vroeger de grote zwarte ketel hing.
“Stop eens” riep zij.
“Ik?” vroeg ik en ik prikte met mijn wijsvinger in mijn eigen middenrif.
“Ja jij” zei ze. “Jij met die grijze tas met wortelen en je vermoeide zaterdagse hoofd”.
Dus stopte ik.
“Wat wil je?” vroeg ik.
“Doe een wens” zei ze.
Ze had lange witte haren en een vuurrode jurk.
“Een wens?” hakkelde ik. “Een wens.”
Ik schraapte met de hak van mijn laars over de stenen. Het beslag trok de krassen in de straat.
“Dan wens ik, dat ik, eh… of eh…. nou, even denken.”
Ik schudde onrustig met mijn hoofd.
“Nee” zei ze. “Niet denken. Wensen. En niet van die ingewikkelde grote dingen. Even geen eeuwig leven, wereldvrede of vleugels op je rug. Wens iets kleins, gewoon voor nu.”
Toen zei ik: “dan wens ik dat hier dadelijk een kermispaardje loopt, van de Waag naar café De Heks en terug. Net als in de zomer. Daar houd ik zo van.”
“Heel goed” zei zij. “Dat kan. Doe je ogen dicht, adem diep in en wacht.”
Ik sloot mijn ogen, ik ademde diep in en ik wachtte en na een poosje hoorde ik haar stem.
“Ruik eens” zei ze zacht.
Ik snoof een paar keer met korte teugjes
“Ruik je al paard?” vroeg zij.
“Nee” zei ik. “Ik ruik gewoon de Brink op zaterdag. Een vleugje bloemen. Een vleugje kibbeling en een spoortje zware shag.”
“Ach” zei ze met een zucht. “Ach. Misschien ben je meer iemand die luistert. Ja, doe dat maar. Luister goed”.
Ik spitste mijn oren en luisterde.
“Geen paarden” zei ik stijfjes.
“Geen hoeven op de klinkers?” vroeg ze. “Ook niet in de verte? Hoor je niet een paar vette vijgen vallen. Een kind dat lacht? Een zacht gebries?”
“Nee” zei ik. “Ik hoor alleen een marktkoopman die “andijvie andijvie” roept. En een glas dat bij de Sjampetter in scherven gaat. “
Toen zei ze: “Dan moet je maar tasten naar het paard. Steek je hand eens uit en voel”.
Ik stak mijn hand uit, ongeveer op de hoogte van een paardenhals.
“Voel je het?” vroeg ze.
“Ja” zei ik. “Ja hoor, ik voel de manen”.
Ik zei het omdat ik niet durfde te zeggen dat ik alleen de winterkou langs mijn handpalm voelde glijden, maar mijn stem klonk stroef.
“Voelen alleen is niet genoeg” zei ze. “Aai het paard.”
Ik aaide door om haar een plezier te doen. Langzaam en geremd, als een volwassene die vergeten is hoe hij met kinderen spelen moet.
Maar toen klakte er ergens iemand met de tong en ik voelde paardenmanen onder mijn vingers, vettige en klittende manen. Ik voelde een warme paardenhals, de ruwe haren van de vacht.
“Goed zo” zei het meisje. Haar stem klonk uit de verte. “Goed zo. Blijf staan. Ga door”
Dus bleef ik staan, met mijn ogen dicht. Ik streelde. Ik voelde het paard. Ik hoorde hoeven over de klinkers schrapen. Een vlieg gonsde om mijn hoofd. Ik rook een vleugje paardenmest. Ik hoorde kinderen lachten en ik hoorde hoe het meisje van het bankje sprong en weg draafde. Het geklepper van haar voetstappen stierf snel weg. Ik hield mijn ogen gesloten maar ik zag haar voor me. Opgetogen hollend. Het rood van haar rok danste vrolijk op en neer en vlak voor zij om de hoek met de Boterstraat verdween, maakte zij nog een sprongetje van vreugde.

 

Ik blog onregelmatig. Wil je me volgen? Druk dan op ‘volg’ of stuur een mail naar martenheijs@gmail.com. Dan krijg je het volgende stukje gewoon in je mail.a

Dit blog schreef ik voor de opening van de tentoonstelling In Gesprek, met foto’s van Astrid van Loo en tekeningen van Heleen Simons. Astrid en Heleen reageren met hun foto’s en tekeningen op elkaars werk. Met dit blog reageer ik op het hunne. De tentoonstelling is nog tot en met zondag 8 april 2018 in de Hip op de Brink in Deventer te zien.

9 thoughts on “Sprongetje

  1. Wat weer een heerlijk verhaal. Ik voel altijd een klein sprongetje als er een blog in mijn mailbox zit. Daar word ik altijd blij van.
    Gonnie

Plaats een reactie